Slag Alphen

Nr. 17 Zeldzame nachtreiger rond wiel Moordhuizen

Rondom het wiel bij het gemaal op Moordhuizen is in het riet de kwak gezien. De kwak is hier in Nederland heel zeldzaam. Ons land zit aan de noordelijke grens van het verspreidingsgebied van de kwak. De kwak wordt niet voor niets ook wel nachtreiger genoemd. Pas als de schemering valt, gaat de kwak op jacht. Dus het is best zeldzaam om hier een kwak te spotten.

De kwak hoort tot de familie van de reigerachtigen. Maar deze soort is meer gedrongen dan de blauwe reiger en kleiner. Ook in de vlucht is de kwak gedrongener dan de blauwe of zilverreiger. De naam kwak heeft deze vogel te danken aan het rauwe kwaakgeluid dat ze maken.
Kop en mantel van de kwak zijn fluweelachtig zwart. Staart en vleugels zijn blauwgrijs, de buik is lichter van kleur. De kwak heeft een dikke zwarte snavel, zijn poten zijn aan het begin van het broedseizoen framboosrood, later worden ze geelachtig. De kwak krijgt in het voorjaar drie witte sierveren aan de achterkant van de hals. Beide geslachten hebben hetzelfde verenkleed. De kwak is tussen de 55-65 cm groot en heeft een spanwijdte van 90-100 cm. De kwak heeft een opvallend rood oog.
Jonge kwakken zijn donkerbruin tot zwart met lichte vlekken en strepen. Pas na 3 jaar ziet hun verentooi eruit als die van de volwassen kwak.

Rode Lijst soort

De kwak komt van nature voor in Zuid-Europa, zuidelijk Midden-Europa, in heel Afrika en Amerika. Zowel in zout- als in zoetwaterplassen wordt de kwak aangetroffen. In Nederland is de kwak een zeldzame broedvogel. In 2020 werd het aantal broedparen in ons land geschat op zo’n 40. De kwak staat op de Rode Lijst van ernstig bedreigde soorten. Achteruitgang in de 19e eeuw werd veroorzaakt door ontginning van moerasgebieden, gebruik van slecht afbreekbare gifstoffen en jacht. De sierveren van de kwak waren een tijdlang in de mode. Dameshoedjes werden ermee opgesierd. Het vlees van de kwak gold als een lekkernij, daarom werd er vroeger ook op de kwak gejaagd.
De kwak staat aan het einde van een voedselketen. Dieren aan het einde van een voedselketen ondervinden de meeste gevolgen van het gebruik van slecht afbreekbare gifstoffen, zoals in de decennia na de Tweede Wereldoorlog. Bij elke stap in de voedselketen neemt door opstapeling de concentratie gifstoffen in het weefsel van het dier toe. De concentratie gif kan per stap wel met een factor 10 toenemen. Dieren aan het einde van de keten hebben dus duizenden keren meer gif per kilogram lichaamsgewicht dan planten of diertjes aan het begin van de voedselketen. Daar bezweken roofvogels aan in de jaren ’50 tot ’70.
Inmiddels neemt het aantal kwakken in ons land licht toe door toename van waterrijke natuurgebieden, het verbod op het gebruik van moeilijk afbreekbare gifstoffen en het broedsucces van uit dierentuinen ontsnapte vogels.

Moerasvogel

De kwak heeft zijn leefomgeving aan de oevers van plassen en moerassen. De kwak voedt zich vooral met vissen en vult zijn dieet aan met kikkers, insecten, bloedzuigers, wormen kreeftachtigen en andere waterdieren. Verder eet de kwak ook rivierkreeften, mossels en eieren van watervogels. Wat zijn voedsel betreft, is de kwak een opportunist. Hij vreet wat voor zijn scherpe, dolkvormige snavel komt.
De kwak jaagt in zijn eentje. Hij jaagt als andere reigersoorten: wadend en stilstaand in het water met harpoenachtige steken naar zijn prooi onder water. De kwak verdedigt zijn voedselgebied fel tegen indringers.
Roofvogels en de vos hebben het op de kwak gemunt, maar door met andere reigerachtigen in kolonies op eilanden te broeden in hoge bomen heeft de kwak zelf weinig last van roofdieren.

De kwak krijgt men heel moeilijk te zien. Overdag rust de kwak in dicht struikgewas. In de schemering vliegt hij naar voedselgebieden. Alleen wanneer jongen grootgebracht worden, wordt ook overdag gejaagd. De vlucht is een beetje instabiel. De kwak maakt langzame, stijve vleugelslagen. Vanaf einde zomer trekt de kwak naar het Middellands Zee-gebied of naar Afrika. Zij keren hier terug in maart-mei. De kwakken kunnen dan doorschieten naar het Noorden en hier terecht komen.
In Nederland komen plaatselijk ook groepjes kwakken voor die hier in de winter overblijven. Dit zijn vaak vogels waarvan de voorouders of die zelf zijn ontsnapt uit verzamelingen of dierentuinen. Zij zorgen voor de Nederlandse broedparen.

Koloniebroeder

De kwak bouwt een nest in bomen of meer zelden in struiken van stukjes hout. Hun nest bestaat uit een brede kraag van takjes. De kwak broedt vaak in koloniën samen met andere reigersoorten, soms ook met aalscholvers of ibissen. In één boom in die kolonies kunnen wel een tiental kwaknesten voorkomen. Het vrouwtje legt meestal vier eieren. Tijdens het broeden zit het vrouwtje meer op het nest maar soms neemt de man het over. Kwakkenkoppels blijven levenslang bij elkaar Na een broedduur van 21-23 dagen komen de eieren uit. Na twee weken verlaten de jongen het nest, maar ze kunnen dan nog niet vliegen. Ze scharrelen rond in de buurt van het nest. De jongen kunnen na 40-50 dagen vliegen. Kwakken herkennen hun eigen jongen niet. De nesten van buren worden ook bewaakt tegen eierrovers en zo nodig houden ze eieren of jongen van buurvogels in de kolonie warm.
Wie een kans wil maken om deze geheimzinnige reigersoort zelf te zien, zal na maart in de avondschemerig moeten rondspieden bij wat afgelegen plassen met rietkraag, zoals bij het gemaal op Moordhuizen, langs de Meerheuvelweg in Dreumel of in het natuurgebied bij Sint Andries.

Copyright@ 2023 Werkgroep Biodiversiteit SLAG
Tekening  © Jan Glas, Johan Bergsma e.a
Foto’s © Vogelbescherming

Scroll naar boven
Ga naar de inhoud