Slag Alphen

Nr. 18 Reeën in Alphen

In het midden van de vorige eeuw kwamen reeën in ons land alleen voor op de Veluwe en in Zuid-Limburg. Tegenwoordig komt deze hertensoort op veel meer plekken voor, ook hier in Alphen. Wandelaars op het klompenpad zien reeën tussen de fruitbomen langs de Alphense wetering wegvluchten. Ook in de gangpaden tussen de grienden op de Bering in Alphen en in Dreumel bij de zuiveringsinstallatie kun je ze aantreffen. Vroeg in de ochtend zie je ze in de buurt van het bos langs de Nieuweweg naar Wamel of in de boomgaarden langs de Ruivertweg. De meeste kans om een ree te spotten, maak je in de avondschemering of in de vroege ochtend. Reeën hebben erg goede zintuigen en gaan bij het minste onraad meteen in dekking of vluchten weg. Fietsend over de Merenweg in Dreumel steken in de ochtendnevel soms wel drie tot tien reeën over. Ze zoeken voedsel in het weiland aan de ene kant van de weg en vluchten over de sloten en door het struikgewas naar het veilige natuurgebied aan de andere kant van de Merenweg. In dit natuurgebied, waar het Dreumelse klompenpad langs loopt, komt een grote groep reeën voor. Reeën zijn uitstekende zwemmers. Toch ligt het meer voor de hand dat de reeën hier in West Maas en Waal afkomstig zijn uit het bosgebied bij Bergharen en Hernen of uit het gebied van de Hatertse en Overasseltse vennen dan dat zij Rijn en Waal zijn overgezwommen.

Gracieus hertje

De ree is het kleinste en meest gracieuze van de drie hertensoorten die in ons land voorkomen. Het edelhert is met een schofthoogte van 114-140 cm de grootste, gevolgd door het damhert met een schofthoogte van 85 tot 110 cm. Het damhert is het bekende hert uit hertenkampen met zijn gestippelde vacht. Reeën zijn het kleinst met een schofthoogte van 60 tot 90 cm en een gewicht van ongeveer 35 kg. Ze zijn sierlijk en erg schuw. Reeën horen net als koeien en geiten bij de evenhoevigen. Ze staan op twee hoefjes.

’s-Zomers hebben reeën een zandgele tot roodbruine vacht. ’s-Winters krijgt een ree een wintervacht die grijsbruin tot zwart is en goed isoleert. De bokken hebben in de periode oktober tot januari een 25 cm groot gewei. Ieder jaar groeit er bij de bok een nieuw gewei, dat in de late herfst afvalt. Meteen daarna begint de groei van een nieuw gewei weer. De huid rondom de geweiknoppen is sterk doorbloed. Deze huidlaag wordt de bast genoemd. Wanneer het gewei gevormd is, schuurt de reebok de bast af langs takken en stammen. Jonge bokken hebben vaak maar twee spritsen of alleen maar twee knoppen. Oudere bokken hebben meer vertakkingen in het gewei. Maar sommige jonge bokken hebben meteen al een gewei met meer vertakkingen. Dus aan het aantal vertakkingen is niet altijd de leeftijd van de bok af te lezen.

Behalve in gewei verschilt ook de achterzijde van reegeit en reebok. Ze hebben beide een witte achterzijde, maar de reegeit heeft een zogenaamd schortje: een pluk witte haren onder haar anus. De reebok heeft die pluk haren niet. Een ree heeft een zwarte neus met witte kin en een staartje van maar een paar centimeter. Reeën maken ook geluid. Ze kunnen een klagend piepgeluid maken, maar ook een blaffend geluid, dat lijkt op het blaffen van een hond.

Flexibele levenswijze

De ree verblijft het liefst in de bos- en struweelzone en in een afwisselend landschap. Daar vindt de ree voedsel op open plekken in het bos of op akkers en in weilanden. Het struweel geeft dekking. Door zijn geringe lichaamsgrootte kan de ree zich daarin makkelijk bewegen. Reeën zijn schuw en hebben een uitstekend gehoor. Zij slaan snel op de vlucht wanneer je ze benadert.
Reeën hebben een kleine maag en moeten daardoor vaker op een dag voedsel zoeken. Als er veel voedsel groeit, zijn ze kieskeurig en eten ze planten die het rijkst zijn aan koolhydraten en eiwitten. Ze knabbelen dan aan knoppen en twijgen en eten bladeren van kruiden. In de winter, wanneer er minder groenvoer te vinden is, knabbelen zij ook aan de bast van bomen en struiken.
Om voldoende voedingsstoffen uit zijn plantaardig menu te kunnen halen, moet een ree zijn voedsel herkauwen. Dat doet een ree na het grazen, wanneer het dier zich in een rustige omgeving veilig voelt.

Reeënsprongen

In de zomermaanden leven reeën alleen of met hun jongen. Je ziet dan vaak kleine groepjes van twee of drie dieren. In de winter zoeken reeën elkaar op. Ze vormen dan een groep, die een sprong wordt genoemd. Zo’n sprong bestaat meestal uit een oudere reegeit, jongen van dit en soms ook het vorige jaar en een reebok. In de wintermaanden zijn reeën toleranter tegenover elkaar dan in het voortplantingsseizoen. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de aanwezigheid van minder voortplantingshormonen in hun bloed. Bij de aanvang van het voortplantingsseizoen worden de jongen verstoten. De tweejarige nakomelingen definitief, de eenjarigen keren soms in de herfst weer terug in de sprong.

Territorium reebok

In april begint de bronstijd bij reeën en de bokken markeren hun territorium. Dat doen zij door een geurstof af te geven aan stammen en takken en op krabplaatsen, waar zij hun hoeven schrapen. De bokken hebben geurklieren tussen hun hoeven en tussen de stangen van hun gewei. De boodschap voor andere bokken is: wegwezen, dit is mijn terrein. Dominante bokken verdrijven jongere mannetjes, die dan vaak gaan zwerven en het risico lopen op een aanrijding in het verkeer. Tot echte gevechten als bij het edelhert komt het zelden. Het blijft bij reeën meestal beperkt tot achter elkaar aanjagen; dan zijn de krachtsverhoudingen wel duidelijk en kiest de zwakste het “bokkenpad”.
Heel anders is de reactie van de reebok op een reegeit in het territorium. Nog voor de bok de reegeit heeft gezien, heeft hij al vluchtige stoffen uit de urine of ontlasting van het vrouwelijke dier opgesnoven. Aan de hand van deze feromonen kan hij vaststellen met wie hij te maken heeft: haar leeftijd, haar conditie en of zij in voortplantingsstemming is.
De bok snuift de feromonen op, gooit zijn kop naar achter en krult zijn bovenlip. Dit gedrag heet flemen en komt ook voor bij paarden en geiten. De informatie uit de feromonen wordt verwerkt in een speciaal orgaan in zijn neus, dat verbonden is met de hersenen.
Krijgt de reegeit de reebok in het zicht, dan gaat ze fiepen. Dat is een piepend geluid om de bok te lokken. Voor het tot paring komt, kunnen reebokken lang achter de reegeit aan jagen.

Uitgestelde zwangerschap

Reeën paren in de periode juni tot en met augustus. Zoals bij meer dieren kan de embryonale ontwikkeling uitgesteld worden. Hormonaal wordt geregeld dat reejongen in een gunstige periode geboren worden. Na enkele delingen van de bevruchte eicel volgt er een stilstand. Pas in december start de groei en dan duurt de embryonale ontwikkeling 145 dagen. In mei-juni worden de reekalven geboren. Een reegeit krijgt een tot drie jongen. De vacht van het pasgeboren kalf heeft nog stippen die later vervagen. De eerste drie weken volgt het jong zijn moeder nog niet, maar blijft in dekking in het terrein achter. Het moederdier blijft in de buurt. Heeft de reegeit meer kalfjes, dan worden die op aparte plaatsen verstopt om het risico te spreiden. Door zijn vacht gaat het reekalf in zijn omgeving op. In deze kritische levensfase is het reekalf reukloos om geen roofdieren te lokken. De moeder herkent het jong aan een algemene kalver- of nestgeur en kan zo ook het alleen gelaten kalf van een andere reegeit adopteren. Op gezette tijden zoogt de reegeit haar jong. De reegeit heeft in deze periode een eigen territorium, dat soms overlapt met het territorium van een verwante reegeit. Een gevonden reekalf mag je absoluut niet aanraken, omdat de menselijke geur tot verstoting door de moeder kan leiden. In deze periode kunnen loslopende honden ook rampzalige gevolgen hebben, omdat de vluchtende moeder haar jong kwijt raakt. Na drie weken begint het reekalf de moeder stukjes te volgen en na vier tot zes weken kunnen ze haar voor langere tijd volgen.

Toename aantal reeën

Rond 1950 waren er zorgen over het aantal reeën in Nederland. De ree is toen een beschermde soort geworden. Die maatregel en uitbreiding van het aantal natuurgebieden hebben bijgedragen aan een sterke groei van het aantal reeën. Ook de aanleg van ecoducten, die natuurgebieden met elkaar verbinden zonder dat het wild een snelweg hoeft over te steken, droeg daaraan bij. Ecoducten betekenden minder verkeersslachtoffers en een groter leefgebied. Doordat verschillende populaties reeën met elkaar in contact kunnen komen, wordt ook de kans op inteelt minder door uitwisseling van erfelijk materiaal.
De ree heeft weinig natuurlijke vijanden in ons land. Waar wolven voorkomen, wordt er door dit roofdier op reeën gejaagd. Reekalven kunnen het slachtoffer worden van vossen, dassen, wilde katten of zwijnen. Veel reeën gaan dood door luchtweginfecties en honger in de winterperiode.
Reeën kunnen goed omgaan met regelmatig terugkerende verstoringen in hun leefomgeving zoals verkeer of landbouwactiviteiten. Ze moeten dan wel kunnen schuilen in bos of struweel en afstand kunnen houden. Onvoorspelbare verstoringen als personen of honden die in hun leefgebied komen, leiden tot paniekerig wegvluchten, waardoor zij jongen kwijtraken of in het verkeer of kanalen terecht komen.
Inmiddels komen op veel plekken in ons land reeën voor en staat het ree niet langer op de Rode Lijst. Het totaal aantal reeën in ons land wordt op 100.000 geschat.

Copyright@ 2023 Werkgroep Biodiversiteit SLAG
Tekening © Jan Glas, Johan Bergsma e.a.
Foto’s © AD, Wikipedia, Vereniging Het Ree

Scroll naar boven
Ga naar de inhoud