Slag Alphen

Nr. 22 De putter

Wandelaars en fietsers op het pad rondom de ontzandingsplassen worden verrast door vluchten putters, die zaden lospeuteren uit de talrijke distels. Ze zwermen van de ene voedselrijke plek naar de volgende. De putters vliegdansen door de uiterwaarden. Hun vlucht is licht golvend. Soms zijn de putters in gezelschap van kneuen en sijsjes, twee andere zaadeters.
In het uiterlijk van de putter kun je je niet vergissen. De putter is een van onze meest kleurrijke vogels. De putter heeft een witte snavel met een rood gezicht en een zwart-witte kop. Zijn lijfje en buik zijn lichtbruin met een witte stuit en een zwarte staart met witte stippen. Op zijn vleugels heeft de putter een brede gele streep. Mannetje en vrouwtjesputter hebben bijna hetzelfde uiterlijk. De putter hoort tot de vinkachtigen en is nauw verwant aan de groenling, de kneu en de verschillende soorten sijsjes.
Volgens de legende kreeg de putter zijn rode masker toen hij een stekel uit de doornenkroon van Christus trok en er een druppel bloed op zijn kopje terecht kwam. Zijn kleurenpracht en opgewekt gekwetter werkten vroeger soms in het nadeel van de putter. Hij werd gevangen en eindigde zijn leven als kooivogel. Je kon dit slimme vogeltje makkelijk dingen leren zoals een mini-emmertje met water in zijn kooi hijsen. Zo komt hij aan de naam putter.

Distelvink

Oorspronkelijk kwam de putter voor langs de zonnige, bloemrijke randen van loofbossen. Pas vrij recent heeft de putter zich aangepast aan een leefomgeving dichter bij mensen. Hij komt nu veel voor in cultuurlandschappen met parken, akkers met heggen, houtwallen en boomgaarden. Voorwaarde om putters te trekken in een park of in je tuin is de aanwezigheid van uitgebloeide bloemen vol met zaden. Putters houden vooral van de zaden van uitgebloeide paardenbloemen, teunisbloemen, kaardenbollen, zonnebloemen en vooral van distels. Daar dankt de putter ook zijn volksnaam aan: de distelvink. Putters hebben een lange, puntige snavel, die door zijn bouw heel geschikt is om zaden mee los te peuteren. Door de lengte van zijn snavel kan hij bij zaden waar andere zaadeters niet bij kunnen. De veren van zijn rode kop zijn extra stug om de putter te beschermen tegen de stekels van het distelhoofd.
De ruige weilanden hier in Alphen van de noodschuur tot de Lithse veerweg zijn een eldorado voor de putter. Volop distels en andere uitgebloeide kruiden met zaden.

In het voorjaar, wanneer er nog weinig plantenzaden zijn, staan ook insecten en wormen op zijn menu. Putters eten ook graag groen in de vorm van het malse en voedzame vogelmuur en de knoppen van struiken en fruitbomen. Volwassen putters leven alleen van zaden. De jongen van de putter krijgen ook insecten, die zijn rijker aan eiwit dat noodzakelijk is voor hun groei. In de winter peuteren putters, net als mezen en sijzen, zaden uit elzen- en berkenproppen of de bollen aan platanen. De putter is een vogel die zich niet vaak laat zien aan de voertafel in de tuin.
Met zonnebloemen en sierdistels als kaardenbollen en de blauwe kogeldistel lok je putters naar je tuin. De kaardenbol heeft als extra voordeel, dat in de holtes van de bladoksels water blijft staan. Dit zijn natuurlijke drinkbakjes voor vogels.

Van groep naar koppel

In herfst en winter zie je putters in groepen op zoek naar voedsel. In het voorjaar vormen zich koppels. Zoals bij de patrijs vallen de kluchten dan uiteen en verdedigen de putterpaartjes een territorium. Putters broeden in een omgeving met verspreide bomen en struiken, ook in steden. Man- en vrouwputter blijven bij elkaar, op zijn minst gedurende een seizoen, en brengen meestal twee legsels in een jaar groot. Het mannetje helpt bij het maken van het nest, maar alleen het vrouwtje broedt de eieren uit. De broedduur is 9-12 dagen. Daarna worden de jongen 13-18 dagen op het nest gevoed, waarna zij uitvliegen en dan nog zo’n dag of tien worden bijgevoerd door hun ouders.

Standvogel

De putter komt voor van Noord-Afrika tot Zuid-Scandinavië en van de Britse eilanden tot in centraal Rusland en Noord-India. In Australië en Nieuw-Zeeland is de putter door de mens ingevoerd.
Vooral de mannetjes blijven het jaarrond hier in Nederland: het zijn standvogels. Jongen en vrouwtjes trekken vaker, maar niet ver. In de herfst zie je hier in Nederland ook doortrekkers uit het Verenigd Koninkrijk en Scandinavië. De groepen putters die je nu hier in de uiterwaarden van distelgroep naar de volgende pol met zaadhoofden ziet zwermen, kunnen dus best gastvogels uit het Noorden zijn.
Sinds de jaren ’70 neemt het aantal putters in ons land toe. Eerst kwam de putter vooral in West- Nederland voor. Na 1975 breidde de putter zich over de rest van het land uit. De putter profiteert van nieuwe natuurgebieden, bloemrijke akkerranden en het bermbeleid van veel gemeenten. Door later te maaien, kunnen de kruiden bloeien en zaden vormen; voer voor vogels als de distelvink.

Copyright@ 2023 Werkgroep Biodiversiteit SLAG
Tekening © Jan Glas, Johan Bergsma e.a.
Foto: © Dankert.nl

Scroll naar boven
Ga naar de inhoud