
Nr. 5 Vroegbloeiers
Na de lange, donkere dagen in december kijken wij uit naar de eerste lenteboden. In deze tot dusver milde winter zijn er vroegbloeiende struiken en bomen te zien in de natuur en in privé-tuinen.
De sierkers Prunus subhirtella begint al in november met bloeien met vele, kleine wit-roze bloemen en gaat hiermee tot april door. Je vindt ze langs de Schoolstraat en in Heuvelstaat in de tuin van Leo van Uden. Deze boom is inheems in midden-Japan. Na de bloei kan deze boom onopvallende, niet-eetbare bruine vruchtjes krijgen, als het vruchtbeginsel bestoven is, maar meestal gebeurt dit niet. Deze sierkers wordt door enten vermeerderd. Van zijn vroege bloei wordt gebruik gemaakt door bijen en hommels die door de eerste lentewarmte actief zijn geworden en die hier stuifmeel kunnen vinden.
Een struik die ook al vroeg bloeit is de Mahonia. De inheemse Mahonia is een groenblijvende struik van ongeveer 1 meter hoog met puntige bladeren, die in herfst en winter rode punten kunnen krijgen. Al vroeg in het jaar verschijnen pluimen gele bloemen, die geuren. Later is het seizoen ontwikkelen zich blauwe bessen. Uit door vogels verspreide Mahonia-pitten ontstaan vele zaailingen. In bossen vind je Mahonia vaak in de ondergroei. De struik doet het ook goed in de schaduw. Opvallend bij doorzagen takken is het gele hout. Nog eerder en uitbundiger dan de inheemse Mahonia bloeien andere Mahonia-soorten die hun oorsprong hebben in Japan en Midden-China.
Deze winterbloeiers hebben kleur en geur. Dat wijst erop, dat deze bloemen door insecten bestoven worden. De tere bloesem in de wintermaanden loopt de kans te bevriezen, waardoor de plant dat jaar geen zaden kan ontwikkelen. Waarom bloeien deze planten dan al zo vroeg? Door de afwezigheid van bestuivende insecten vroeg in het jaar is de kans op bestuiving en vruchtzetting gering. Daarmee is het een slechte investering van de plant.
Bloei en kieming worden bij veel planten geregeld door temperatuur en/of de lengte van de nacht. Deze vroegbloeiers, die soms al in december beginnen te bloeien, komen altijd uit andere streken. De Prunus subhirtella uit Midden-Japan en de Mahonia-soorten uit het middenwesten van China. Daar zijn de winters aanmerkelijker strenger dan onze huidige kwakkelwinters. De bomen en struiken uit die regio’s verkeren in de veronderstelling, dat onze milde wintertemperaturen het signaal is, dat de lente is aangebroken.

De eerste plant uit onze inheemse flora die begint de bloeien is de hazelaar. Nu al zijn de mannelijke, gele katjes te zien, die zich nu snel verder ontwikkelen. Deze katjes bestaan uit een aar mannelijke bloempjes. Eind januari/begin februari verspreiden deze katjes stuifmeel oftewel pollen De mannelijke katjes vallen met het blote makkelijk op. Maar op dezelfde struik komen ook veel kleinere vrouwelijke bloempjes voor. Deze zien eruit als bladknoppen, waaruit de bloedrode stempels steken van het vruchtbeginsel. Om zelfbestuiving te voorkomen zijn de vrouwelijke bloemen eerder rijp dan de mannelijke katjes. Wordt het vruchtbeginsel in deze vrouwelijke bloempjes bestoven, dan ontwikkelt zich daaruit de hazelnoot. De hazelaar is een windbestuiver. Omdat de kans bij windbestuiving dat de stuifmeelkorrel op een stamper van een andere hazelnoot terechtkomt een stuk kleiner is dan bij insectenbestuiving, produceren windbloeiers als compensatie veel meer stuifmeel. Wanneer je tegen een rijp katje tikt, dan komt daar een wolk stuifmeel uit vrij. Bij mensen die daar gevoelig voor zijn kan dit hooikoorts veroorzaken. Pas na de bloei botten de bladeren uit.
Omdat het een van de eerste bloeiende planten is in onze natuur, maken ook insecten die al vroeg actief zijn geworden, dankbaar gebruik van dit stuifmeel als voedselbron.
De hazelaar is een forse struik, die wel tot 6 meter kan uitgroeien. De hazelaar komt in de natuur voor in de onderbegroeiing van bossen en aan de bosrand van Noorwegen tot midden Frankrijk. Voor fruittelers en hobbyisten zijn er verschillende rassen, die meer en grotere hazelnoten geven en hazelaars met gekronkelde takken of roodbruin blad. De hazelnotenoogst kan behoorlijk verminderen door de hazelnootboorder. Deze snuitkever legt zijn eitje in de beginnende hazelnoot en de larve gebruikt voor zijn groei de inhoud van de hazelnoot.
Langs het pad van Kerkstraat naar Kerkplein staan enkele boomhazelaars of Turkse hazelaars. Dit is een andere soort. De boomhazelaar is goed bestand tegen droogte en vormt in de herfst kleine,eetbare nootjes in clusters.
Een andere vroegbloeier uit onze natuur is de els. De els die hier algemeen voorkomt langs slootranden en op andere vochtige plekken, is de zwarte els. Bij de vijver bij de schaatsplas staat een heel groep zwarte elzen. Deze elzensoort heet zwarte els ,omdat de boom een vrij donkere bast heeft en zwarte elzenproppen. De els kan uitgroeien tot een boom van wel 24 meter. Kenmerken van de els zijn zijn oranjebruine hout en de elzenproppen. De els is ook een windbloeier en heeft als de hazelaar mannelijke en vrouwelijke bloemen, die zich ontwikkelen voordat de boom in blad komt. De mannelijke bloemen zijn paars-rode aren, die stuifmeel produceren. De zwarte vrouwelijke bloemen zijn veel groter dan bij de hazelaar. Dit zijn de bekende elzenproppen. Tussen de houtige schutbladen van deze elzenproppen ontwikkelen zich de elzenzaden. De elzenproppen blijven wel anderhalf jaar aan de boom. Mezen en sijsjes zijn dol op de elzenzaden. De els is goed bestand tegen natte voeten. Met de wilg hoort hij bij bomen die het is moerassige gebieden goed doen. De els kwam al voor in oerbossen in ons land op natte gronden.
Takken en knoppen van de zwarte els zijn kleverig. Een ander typisch kenmerk van de els vinden we onder de grond. De wortels van de els hebben wratten, waarin een bacterie groeit die voor de els stikstof omzet in ammoniumverbindingen. Deze verbindingen kan de boom gebruiken voor zijn groei. In ruil krijgen de bacteriën suiker van de plant. Door deze natuurlijke vorm van bemesting kan de els ook op onvruchtbare gronden groeien en verrijkt de els de bodem met voor andere planten bruikbare stikstofverbindingen. Er zijn meer planten die in combinatie met bacteriën zorgen voor stikstofbinding en verrijking van de bodem. Aardappelen, bonen, erwten, klaver en de Acaciaboom hebben ook deze samenwerking met bacteriën.
In windsingels rondom fruitboomgaarden komt een verwant van de zwarte els voor, de witte els. Takken, knoppen en bladeren zijn aan de onderzijde bedekt met lichtgrijze haren, waardoor ze lichter lijken. De witte els heeft ook geen kleverige takken en knoppen en maakt in tegenstelling tot de zwarte els veel wortelopslag.
Copyright@ 2022 Werkgroep Biodiversiteit SLAG
Tekening © Jan Glas, Johan Bergsma e.a