
Nr. 6 Slaapbomen
Wie in de avond over het fietspad langs de schaatsplas wandelt hoort en ziet dat enkele van de bakenbomen langs de Maas als slaapboom worden gebruikt door een kolonie roeken. Er is een druk gekrakeel wie waar en met wie op een tak mag zitten.
Roeken horen met kraaien, kauwen, raven, gaaien en eksters tot de familie van de kraaiachtigen. Bij de oude Egyptenaren en Vikingen stond met name de raaf in hoog aanzien. Het was een symbool voor alwetendheid en voorspellend vermogen. In de loop der eeuwen veranderde dat positieve beeld van de kraaiachtigen. Kraaiachtigen, de zwartrokken, werden geassocieerd met onheil, tovenarij, diefstal, epidemieën en de dood. In Hitchcocks film Birds openen de kraaien de aanval op de mens.
Kraaiachtigen vervullen de rol van opruimers in de natuur, ze leven vaak in groepen met een hechte sociale structuur, er is veel communicatie onderling, ze vormen vaak een paar voor het leven en ze hebben een grote intelligentie. Ze hebben relatief grote hersenen met een dicht netwerk van zenuwcellen. Daardoor zijn ze heel creatief in het vinden van oplossingen. In een natuurpark in Engeland werd een groep roeken getraind om tegen beloning zwerfafval te verzamelen. Kraaien kunnen ook vooruitdenken. Langs de veerweg naar het Lithse veer schieten notenbomen op. Het resultaat van kraaien die noten op het asfalt kapot laten vallen om bij de inhoud te komen. Kraaien kunnen eenvoudig gereedschap maken uit losse onderdelen. Bijvoorbeeld een haak buigen in een ijzerdraadje om daarmee naar voedsel te hengelen. Gaaien imiteren haviken om andere vogels bij voedsel te verjagen. Kraaien vertellen soortgenoten hoe het gezicht van een mens te herkennen met wie ze slechte ervaringen hebben. Kraaien verzamelen zich ook rond een dode soortgenoot om de oorzaak te onderzoeken. Is er een roofdier in het spel, dan wordt zo’n dier gezamenlijk verjaagd. Door hun vindingrijkheid hebben zij een groot aanpassings- en overlevingsvermogen. De kraaiachtigen zijn hier allemaal standvogels, in de winter aangevuld met gasten uit Scandinavië en oost -Europa.
Zwarte en bonte kraai
De zwarte kraai is te herkennen aan zijn zwarte pak: poten, veren en snavel zijn zwart. Als andere kraaiachtigen hebben zij een divers dieet: zaden, knoppen, insecten en kleine bodemdieren en ze zoeken in menselijk afval. Het zijn de opruimers van dode kadavers. Maar in de lente houden zij ook in de gaten waar ze eieren of kuikens van andere vogels kunnen roven.

De kraaien, maar ook roeken, kauwen en raven, leven in open land met een verspreide boom of langs de bosrand. Kraaien zoeken buiten de broedperiode meestal in groepen voedsel en ze hebben een gemeenschappelijke slaapplaats. De zwarte kraai is geen koloniebroeder. Ze maken een slordig takkennest hoog in bomen. Oude kraaiennesten worden vaak door roofvogels als torenvalk en ransuil bezet. Volwassen dieren zijn het hele jaar in hetzelfde territorium te vinden.
De zwarte kraai is algemeen in west en zuidwest Europa. Noordelijk komt de verwante bonte kraai voor, die hier ook een enkel keer wordt gezien. Deze nauw verwante soort heeft zijn verspreidingsgebied vooral in Ierland, Schotland en de Scandinavische landen. Zwarte en bonte kraai worden nu als twee aparte soorten gezien, maar het verschil tussen hun is zo klein, dat zij nog onderling vruchtbare jongen kunnen krijgen. De bonte kraai broedt hier niet en wordt hier steeds minder waargenomen, omdat de bonte kraai ’s-winters vaker in noordelijke gebieden blijft.
De zwarte kraai wordt bejaagd door buizerd en havik. En door de mens. Kraaiachtigen doen zich te goed aan zaaigoed en rijp graan. Daarom kan een afschotvergunning worden verleend, wanneer andere manieren om de kraaien te verjagen falen. Er staat tegenover, dat de kraai ook grote aantallen emelten uit weilanden eet. Deze larven van de langpootmug kunnen schade aan de grasmat veroorzaken. Ophangen dode kraaien en luide knallen om kraaiachtigen te verjagen zijn weinig zinvol, wanneer er niet in plaats en tijd gevarieerd wordt. Door de intelligentie van deze vogels treedt er snel gewenning op. Kraaiachtigen zijn beschermd en de grootte van de populaties is vrij stabiel.
Kauw

Het kauwtje is de kleinste hier voorkomende kraaiachtige. Behalve aan zijn afmeting is de kauw te herkennen aan zijn grijs achterhoofd en de lichte iris van de ogen. Het kauwtje zweeft graag in de lucht en maakt acrobatische vliegbewegingen.
De kauwtjes gaan een paarband aan voor het leven, het paar is bijna onafscheidelijk en kroelt elkaar verliefd. De kauwen broeden in kolonies en hebben gemeenschappelijke slaapplaatsen. Binnen een kauwengroep bestaat een uitgebreide sociale structuur met een pikorde als bij kippen.
De soort past zich makkelijk aan en is vindingrijk. De kauw is een cultuurvolger. Deze vogel gedijt goed in nabijheid mensen. Op het platteland is de kauw vrij algemeen.
Roek
Ook de roek zie je buiten de bebouwde kom hier in weilanden, akkers en boomgaarden. De roek is iets groter dan kraai en even zwart maar is te herkennen aan grote snavel met lichtgrijze basis, puntiger hoofd en aan de afhangende dijveren (broek). Jonge roeken hebben die lichte snavelbasis nog niet en kunnen verward worden met de kraai. De roek loopt waggelend en hippend.
Anders dan kraai leeft in broedt de roek in kolonies. Ze maken grote takkennesten hoog in de bomen. Er was een kolonie nesten aan einde Kooistraat bij kruising met Sluisweg. Na de storm van zomer ’21 zijn er nog maar een paar nesten over, maar ze lijken nu weer bezig aan de herbouw.

Ekster
De ekster valt op met zijn zwart witte verenpak met groene glans en lange staart. Ze leven als andere kraaiachtigen in open gebieden met verspreide bomen. Ze zijn algemeen in Europa.
Eksters zijn waakzaam; bij aanwezigheid katten, honden en andere roofdieren slaan ze luidkeels alarm. Ook eksterpaartjes blijven elkaar levenslang trouw. Tot hun 3e levensjaar trekken jonge eksters op in “jeugdbendes”. In deze periode leren eksters hoe ze zich moeten handhaven. Eksters bouwen een groot kogelvormig takkennest met zij-ingang. Door het dak op het nest zijn eieren en jongen beter beschermd.
Eksters zijn jager- verzamelaars. Ze leven van insecten, gronddieren, hagedissen, eieren en kleine vogels. Ze zoeken hun voedsel op de grond. ‘s-Ochtends zoeken ze langs wegen naar verkeersslachtoffers. Net als kraaien zoeken eksters soms op schapen en koeien in de vacht naar parasieten.
Eksters komen op blinkende voorwerpen af en nemen die mee naar hun nest of stoppen ze als voedselvoorraad in de grond. Dit gedrag komt voort uit hun nieuwsgierigheid naar vreemde voorwerpen, die ze nader willen onderzoeken en bewaren voor later gebruik.
Gaai
De Vlaamse gaai is een kraaiachtige, die niet zwart is. De gaai heeft een bont gekleurd, bruinoranje lichaam, witte stuit met een blauwpatroon op vleugel. Je ziet ze vooral in najaar, wanneer de standvogels aangevuld worden met talrijke noordelijke gasten. De gaai legt een wintervoorraad eikels aan `en voor het uitschieten van vergeten eikels zorgt. Ze hebben hetzelfde diverse dieet als de andere kraaiachtigen. Van oorsprong is de gaai een schuwe bosvogel die steeds meer gezien wordt in tuinen en parken, ook in boomrijke straten in Alphen. In bossen hebben gaaien een alarmfunctie voor andere vogels. Hun luide schreeuw heeft hun de naam schreeuwekster opgeleverd.
Copyright@ 2022 Werkgroep Biodiversiteit SLAG
Tekening © Jan Glas, Johan Bergsma e.a
Foto’s: ScienceAlert, Vogelbescherming, Sovon