Slag Alphen

Nr. 8 Knotwilgen en houtril

Knotwilgen langs een sloot. Kan het Hollandser? Wilgen, maar ook populieren, elzen en essen, werden van oudsher veel aangepoot in deze streken langs de waterkant. Deze soorten verdragen een hoge grondwaterstand goed. De geknotte bomen houden de grond vast, geven schaduw aan het vee en leverden geriefhout. De bomen werden geknot om hout voor de kachel, bonenstaken, gereedschapsstelen of afrasterwerk. En niet te vergeten voor vlechtwerk.

Knotten stimuleert het ontstaan van vele zijtakken. Planten maken in de stengeltoppen een hormoon, dat de zijknoppen remt. Valt deze remming weg door het toppen van de stengel, dan lopen de slapende zijknoppen uit. Na enkele jaren moet deze opslag opnieuw afgezet worden, omdat de naar buiten groeiende zijtakken te zwaar worden en de boomstam dreigen te splijten. Wilgen, populieren, voorheen klompenhout, hebben zacht hout. De houtstructuur is los en deze soorten maken geen hars in hun kernhout.

Door het knotten regent de stam van boven in. Daarom verteert het binnenste en oudste hout van de boom snel. Het vermolmen van de kern van de stam hindert de groei van de boom niet. Bomen gebruiken alleen de laatst gevormde houtlagen, die aan de buitenkant van de boom liggen onder de bast en groeilaag, voor hun transport van water en voedingszouten naar de bladeren. Wel ondermijnt het hun stevigheid. Deze zachthout boomsoorten worden niet oud, zo’n 50-60 jaar.
Onlangs heeft een werkgroep van SLAG de knotwilgen langs de strang aan de Greffelingsedijk ter hoogte van het nieuwe kerkhof geknot en het snoeiafval verwerkt tot een houtril. Ook de Molenstraat en de Molse Hoefweg worden omzoomd door knotwilgen.

Er zijn vele soorten wilgen, zoals katwilg, geoorde wilg en schietwilg, wilgen met gele en rode takken en verschillend gekleurde katjes. Deze wilgen hybridiseren makkelijk, zodat er talloze bastaarden voorkomen en het moeilijk vast te stellen is tot welke soort een wilg behoort. De treurwilg is een mutant, waarvan de twijgen laat verhouten en die daardoor gaan doorbuigen onder hun gewicht.

In deze tijd van het jaar zijn wilgen getooid met katjes. De katjes van de wilg zijn éénslachtig. De aren bestaan uit een hele tros met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke bloemen. Vooral de mannelijke katjes vallen op met hun meestal gele meeldraden. Wilgenkatjes bevatten veel stuifmeel en nectar. Dit is een voedselbron voor insecten vroeg in het voorjaar. Wilgen zijn tweehuizig. Dat betekent dat er of alleen mannelijke of alleen vrouwelijke katjes op één boom voorkomen. De vrouwelijke bloemen moeten dus door stuifmeel van een andere boom bestoven worden om zaad te vormen. Wilgen en ook populieren planten zich echter ook makkelijk ongeslachtelijk voort. Een levende, kale tak in het voorjaar in vochtige grond gestoken schiet snel wortel.

De wilgenbast en bladeren bevatten salicylzuur. Deze stof werkt pijnstillend en koortswerend. Kauwen op een wilgenbast helpt tegen hoofd- en tandpijn. Salicylzuur verweekt de hoornlaag. Om die reden wordt de stof ook veel toegepast in zalven. Uit salicylzuur wordt de werkzame stof acetylsalicylzuur gemaakt, dat een bestanddeel van Aspirine is. Het bittere salicylzuur beschermt de plant tegen diervraat. Dit is niet de enige chemische bescherming, die wilgen hebben tegen insecten en rupsen die hun belagen. Bij beschadiging produceren de wilgen in hun blad stoffen (naast salicylzuur ook tannines en flavonoïden), die het blad voor de vreters onsmakelijk maken of de groei van de belagers remt. Wilgen kunnen elkaar zelfs waarschuwen. Wanneer een wilg wordt aangevreten, dan geeft die boom feromonen aan de lucht af, die bomen in de buurt aanzet om alvast ook die bittere of groeiremmende stoffen aan te maken in hun blad. De diervraat wordt zo ingeperkt.

Knotwilgen hebben een grote ecologische waarde. Niet alleen leggen zij de bodem vast en verminderen zij de uitspoeling van mineralen, pruik, schors en vermolmde stam vormen een leef- en schuilplek voor zwammen, ongewervelde dieren, amfibieën, vogels en kleine zoogdieren. Op de ruwe schors komen mossen en korstmossen voor. Onder de schors leven pissebedden, duizendpoten en spinnen. Larven van de boktor en wilgenhoutrupsen vreten gangen in het zachte kernhout. Deze wilgenhoutrups is met zijn 10 cm lengte en 1 cm dikte de grootste in Nederland voorkomende rups. Het echte verteren van het hout gebeurt door zwammen. Het smakelijke wilgenblad, dat ook graag door vee wordt gegeten, is voedsel voor rupsen, kevers en andere insecten. Wilgen zijn natuurlijke insectenhotels met hun gaten en sleten. Dat trekt weer vogels als merels, winterkoninkjes, roodborstjes en kwikstaarten die hier een gevulde maaltijd vinden.
Het gevormde houtmolm , natuurlijke potgrond, biedt op de wilgenknot of in gaten in de stam andere planten kans. In de Molse Hoefweg worden in en op de wilgen planten als nachtschade, vlier, fluitenkruid meidoorn en lijsterbes aangetroffen.

De pruik op de wilgenknot biedt vogels een broedplaats, zelfs eenden en nijlgans broeden hier waar ze veilig hoog zitten voor roofdieren. Buizerd en torenvalk gebruiken de takken als hoog uitzichtspunt over hun jachtgebied. Ook vleermuizen en steenuilen vinden er een slaapplek in de gaten in de stam. Kikkers, padden, salamanders en hagedissen overwinteren er. Ook marterachtigen als hermelijn, wezel en bunzing en muizen vinden een toevluchtsoord in de vermolmde wilgenstam en brengen er hun jongen groot.
Geknotte bomen geven schaduw op het water. Dit is weer gunstig voor algen en groei waterplanten, die op hun beurt vissen en andere onderwaterdieren weer voedsel bieden en plek op zich voort te planten en zich schuil te houden.

Takkenwal of houtril

Een houtril bestaat uit in de grond geplaatste staken waartussen snoeihout wordt opgestapeld. In verleden werden ze wel gebruikt om akkers af te schermen tegen vraat dieren. De afbraak van het snoeihout verrijkt ter plaatse de bodem. Houtafbraak en recycling mineralen vinden ook nu weer in eerste instantie plaats door schimmels en zwammen. Daarbij geholpen door insecten, en torren, die gaten boren in het hout en het versnipperen. Hun aanwezigheid lokt weer roofinsecten als sluipwesp en roofkevers. Is het hout vermolmd dan trekt dat weer andere ongewervelde dieren als pissebedden, slakken, springstaartje, kniptor, bladsprietkever en aaltjes Op hun beurt is dat weer voedsel voor kleine vogels. Ook de houtril is een plek waar egels, muizen, kleine roofdieren en amfibieën een veilige schuilplek vinden. ’s-Winters overwinteren in de takkenlaag padden en salamanders uit de nabij gelegen strang. De houtmassa beschermt hun tegen uitdroging en bevriezing. In de houtril ontstaat zo een eigen voedselnet en biodiversiteit met als energiebasis het verterende snoeihout.

Copyright@ 2022 Werkgroep Biodiversiteit SLAG
Tekening  © Jan Glas, Johan Bergsma e.a

Scroll naar boven
Ga naar de inhoud